Joodse school Utrecht
.

De joodse school in de sjoel

In de archieven is weinig te vinden over de periode dat de Joodse school van januari tot september 1943 in de synagoge op de Springweg 162 zat. Gelukkig geeft het 'dagboek' van leraar Hens Lindeman wel een beeld van die tijd: 

'Och, ze zitten lang niet kwaad, daar in het gebouw van de Joodse gemeente. Maria Gazan en Ben Meijer hebben zich geïnstalleerd in twee lokalen, die vroeger voor godsdienstonderwijs werden gebruikt. Ze zijn niet groot – maar dat zijn de klassen ook niet meer. Anna Schapira geeft les in de grote kerkeraadszaal; op de mooie parketvloer staan nu de banken, het schoolbord en een tafel met stoel voor de juffrouw. Een hoekje van diezelfde zaal is gereserveerd voor de U.L.O. van Hendrika van der Tonge en Hens Lindeman; ze hebben maar vier banken nodig, want door allerlei omstandigheden is het aantal leerlingen teruggelopen tot acht. Door zachtjes te spreken, proberen ze elkaar niet te storen. Dat lukt wel niet altijd, maar 't gaat toch. En 't is dikwijls erg gezellig zo!'

Het gebouw van de synagoge zit tjokvol. Het restant van het Joods lyceum is er ondergebracht, het bureau en de opslag van de Hulp aan Vertrekkenden en het kantoor van de Utrechtse afdeling van de Joodse Raad. Op woensdag is er de uitleen van de joodse bibliotheek. Op de vrije middagen van de joodse scholen wordt er godsdienstonderwijs gegeven. Elke middag aan het eind van de schooldag van het Joods lyceum, moeten de stoelen en de tafels opgeborgen worden, zodat het lokaal de volgende ochtend klaar is voor de godsdienstoefening. Een hoekje van de feestzaal is met schotten afgesloten. Daar is de kapsalon van Louis Schreeuwer gevestigd. De joodse bevolking van Utrecht komt regelmatig naar het kantoor van de Joodse Raad om advies te vragen of informatie te krijgen. 

Hoewel de dreiging van het transport naar Westerbork steeds groter is, zijn er in februari 1943 ook momenten van ontspanning voor de acht leerlingen van de ULO-afdeling:

'Op het plein, vlakbij het gebouw van de Joodse Gemeente, zijn de grotere jongens van de Joodse school aan het handbal spelen onder de leiding van Ben Meijer; de schelle kreten van de enthousiast heen en weer rennende spelers weerkaatsen tegen de muren van de gebouwen rondom het plein en vervullen de lucht met een oorverdovend lawaai. Er tussendoor klinkt af en toe het fluitje van Ben – die tegelijk de rol van scheidsrechter en midvoor van een der elftallen op zich heeft genomen – om een overtreding van de spelregels te straffen. Zijn beslissingen zijn altijd in het nadeel van de tegenpartij – stelt Hens , die van opzij toekijkt, geamuseerd vast; de fouten van zijn eigen partij ziet hij eenvoudig over het hoofd. De jongens - die rakkers doorzien iemand zo gauw, hebben dit ook al gemerkt! Verleden week kwam Mijer Kijzer na de pauze opstandig de klas binnen en zei vol verontwaardiging tegen Hendrika en Hens: "Ik doe niet meer mee – mijnheer Meijer speelt zo gemeen!"… En toen Hendrika hem berispte met een: "Foei Mijer, wat zijn dat voor woorden", antwoordde hij laconiek: 't Is toch waarheid, ze zeggen het allemaal. Moet U maar opletten, de volgende keer." Doch intussen was Mijers boosheid al weer geweken en hij voegde er vergoelijkend aan toe: "Nou ja, 't is niet zo erg hoor – hij doet het niet expres"… Zo denken de andere jongens er ook over; ze halen, na een verkeerde beslissing van hun leermeester en scheidsrechter maar eens berustend de schouders op en nemen het hem verder niet kwalijk. Ten slotte heeft het ook zijn nut, dat mijnheer Meijer zo verzot is op het handballen: hij rekt er de pauze van twintig minuten dikwijls voor tot bijna een half uur.'

'Wat verderop spelen de meisjes en de kleine kinderen, onder toezicht van Maria, Hendrika en Anna, die op het trottoir heen en weer lopen. Maria is aan het woord en telkens schateren de anderen het uit om haar verhalen.'

Dan begint het doek te vallen voor de Joodse school. April 1943 krijgen alle joden, die nog over zijn in de provincies Groningen, Friesland, Drenthe, Overijsel, Gelderland, Zeeland, Noord-Brabant en Limburg het bevel dat zij zich voor 10 april 1943 moeten melden in kamp Vught. De laatste kans voor de leerkrachten van de Joodse school is om het onderwijs achter zich te laten en om te verhuizen, nu het nog kan, naar Amsterdam. Tenminste als zij niet onder willen duiken. Hoe lang zou het duren voor ook de Utrechtse joden zich moeten melden in kamp Vught?

'"Dacht je soms, dat Rauter ons hier kalm zal laten zitten?" Neen, dat dacht Hens niet. Maar om naar Amsterdam te vluchten – dat was nog niet bij hem opgekomen. Hij weet wel, dat er de laatste tijd veel Joden uit de provincie, al of niet met "stempel" [vrijstelling van deportatie naar Westerbork], naar de hoofdstad zijn getrokken, omdat ze verwachten daar het langst veilig te zijn. Maar voor hem is het steeds een schrikbeeld geweest, in die hel te moeten leven.'

Nog een paar weken leven de leerkrachten in onzekerheid. Worden ook de Utrechtse docenten, dankzij hun 'sperres' ontzien of komt er van hogerhand het bevel dat zij zich ook in Vught moeten melden? Dan komt het gevreesde bevel. Lindeman schrijft:

[...] 'er worden geen verhuisvergunningen meer afgegeven, want Rauter heeft het bevel uitgevaardigd, dat nu ook Joden in de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht, - uitgezonderd de gemengd-gehuwden en de bewoners van Amsterdam – zich in Vught moeten melden voor vrijdag , de 23ste april.

Het lukt Hens Lindeman om dankzij hulp van een studiegenoot net op tijd onder te duiken op 21 april vlak voor de gevreesde datum van 23 april 1943.

Wat de andere leerkrachten betreft tast ik in het duister over de periode eind april tot de zomer van 1943. Ik weet dat Hendrika van der Tonge in mei 1943 naar Westerbork gestuurd is en in juni 1943 op transport naar het oosten. Ben Meijer en Maria Gazan kwamen in juli 1943 naar Westerbork en zijn niet lang na hun aankomst doorgestuurd en vergast. Anna Schapira komt via Westerbork, dankzij haar valse Ecuadoraanse paspoort terecht in Bergen-Belsen waar zij de oorlog overleeft.

Wat er met de laatste acht joodse leerlingen van de ULO-afdeling gebeurd is, weet ik (nog) niet. Dat vraagt nader onderzoek. In de officiële stukken is er sprake van acht leerlingen die nog in september 1943 op de Joodse school zouden zitten. In feite is dat onmogelijk; in mei werd er al geen onderwijs meer gegeven aan de leerlingen van de ULO-afdeling. Hens Lindeman was ondergedoken en Hendrika van der Tonge zat eind mei in Westerbork. Misschien dat de lagere school nog een tijdje kon doorgaan. Immers Maria Gazan en Ben Meijer zijn pas in de zomervakantie op transport naar Westerbork gezet.