Joodse school Utrecht
.

Tussen januari 1942 en december 1942

Begin januari 1942 heeft de Joodse school leerlingen, leerkrachten en een gebouw, maar veel te weinig leermiddelen. Schoolhoofd Liepman Brommet stuurt de gemeente een lijst met benodigde boeken en vraagt of hij die mag bestellen. En zo ja, bij welke Utrechtse boekhandel hij dat dan moet doen. In die lijst gaat hij uit van één leerboek per leerling.

Het typeert de welwillendheid van wethouder Waslander, dat hij de lijst aanpast. Elk aantal benodigde boeken verhoogt hij met één (present) exemplaar, immers de leerkrachten hebben ook zo'n boek nodig. Hij zorgt ervoor dat de gemeente probeert de boeken te leveren die Brommet gevraagd heeft. 

 Liepman Brommet heeft een foutje gemaakt in de opgave van de geschiedenisboek voor ULO 1 en 2. Er zijn op school nog genoeg boeken van 'Algemeene Geschiedenis' door J.E. Dijkstra en A.L. Vreeken. Hij corrigeert zijn fout in een brief naar de wethouder:

Wethouder Waslander

In november 1940 wordt op bevel van de Duitsers de 'Commissie van Voorlichting voor Leerboeken' opgericht. Zij heeft de taak schoolboeken te controleren op 'Deutschfeindlichkeit', werk van joodse auteurs en boeken die verwijzen naar het koningshuis. Al die boeken zijn in drie categoriën ondergebracht:

  • Boeken die ongewijzigd gebruikt mochten worden
  • Boeken die een paar 'foute' passages bevatten. Daar moest de uitgever zogenaamde inlegvellen voor leveren, die over de 'foute' passages geplakt moesten worden. Hetgeen natuurlijk extra nieuwsgierigheid bij de leerlingen opwekt om te kijken wat er onder die geplakte passages zit.
  • Verboden boeken

In de loop van de oorlog krijgen de scholen en gemeentes voortdurend nieuwe lijsten toegestuurd van boeken die in de laatste twee categorieën vallen.  Eind 1943 heeft de Commissie zo'n 12.000 schoolboeken beoordeeld.

Kennelijk heeft Liepman Brommet door dat de geleverde geschiedenisboeken van Dijkstra en Vreeken op de verboden lijst staan, want hij schrijft aan de wethouder: 'De gezonden boekjes mogen eigenlijk niet meer gebruikt worden.'

Wethouder Waslander schrikt zich rot en noteert met potlood de volgende opdracht aan zijn ambtenaren:

'H.d.S. opdragen geschiedenisboekjes, die niet meer gebruikt mogen worden, onverwijld uit het gebruik te nemen.'

Een van de laatste brieven die wethouder Waslander op zijn bureau krijgt, is het verzoek van Brommet of de Joodse school in verband met Israëlitisch Pasen een dag eerder dicht mag. Waslander krabbelt onder de brief: 'M.i. goedkeuren'. Dat is het laatste contact tussen Brommet en Waslander.

De Utrechtse burgemeester Ter Pelkwijk weigert om steun te verlenen aan het wegvoeren van joden in mijn stad. De bezetters hebben genoeg van deze tegenwerkende burgemeester en ontslaan hem 31 maart 1942. De wethouders zijn solidair en leggen ook hun functie neer.  Waslander wordt vervangen door de NSBer Breedvelt.

Vrijwel onmiddellijk verandert de toon in de correspondentie tussen de wethouder en de Joodse school. 

Wethouder Breedvelt

Vanaf 3 mei 1942 moeten de joden een Jodenster dragen. Ze zijn verplicht tenminste vier van die 'sterren' te kopen en op hun kleding te naaien. Alle kinderen van de Joodse school komen vanaf die datum met een ster op hun kleding naar school.

Brommet stuurt een brief met het verzoek of hij de adressen mag van ouders van joodse kinderen die nog niet naar zijn school gaan. Die wil hij aanschrijven om te vragen hun kind naar zijn school te laten gaan. In dezelfde brief vraagt hij tussen welke data de zomervakantie geldt voor zijn school.

Een ambtenaar stelt een conceptbrief op: die adressen leveren is te veel werk en de zomervakantie is van 10 juli tot 24 augustus. Breedvelt moet de brief goedkeuren. Hoe zijn houding is ten opzichte van de Joodse school blijkt uit het volgende: hij schrapt het antwoord over de zomervakantie en streept de reden waarom de adressen niet geleverd worden door.


Joden moeten in juni hun fietsen inleveren. Voor de kinderen van de school is dat een probleem, immers zij komen vanuit de hele stad en omliggende gemeenten naar het Ondiep toe. Dat wordt lopen of met de bus.

bron: Joodsche Weekblad, 12 juni 1942 

ULO-leraar Lindeman schrijft daarover:

Het lijkt wel of alle ongelukken tegelijk komen! Want in de krant van Maandagavond lezen ze tot hun schrik, dat de Joden op Woensdag 24 Juni 1942 hun fietsen moeten inleveren bij de plaatselijke politie- autoriteiten. Het zal in de toekomst voor hen verboden zijn van een rijwiel gebruik te maken. Dat ontbreekt er nog maar aan, juist nu ze zo ver van de stad af gaan wonen! Gelukkig loopt er nog een bus; maar hoe lang zal het duren voor ook het gebruik daarvan verboden wordt? En bovendien, je verplaatst je met de bus nog lang niet zo vlug en gemakkelijk als met de fiets.

Tot de zomervakantie van 1942 is de Joodse school nog redelijk in bedrijf. Het leerlingenaantal is ten opzichte van januari gedaald van 193 naar 175. Opgepakt, gedeporteerd en vergast zijn twee leerlingen: Abraham Cohen en Betje Creveld. 

Eind augustus 1942 begint de school weer. Lindeman schrijft over de eerste schooldag:

Als Hens op de eerste dag na de vakantie de Joodse school is binnengegaan, vindt hij zijn collega's [...] druk pratende over een paar foto's gebogen. "Goeiendag", zegt hij, terwijl hij op hen toestapt. "Daar zijn we weer".

Ja, 't is wonderlijk na alles, wat er in die zomer gebeurd is, maar daar staan ze toch weer bij elkaar, als zo dikwijls voor de vakantie. Hens mist alleen Brommet nog. "Is ons hoofd al present?", vraagt hij. Ze kijken hem alle vier verbaasd aan. "Brommet? Weet je dat dan nog niet?... Die zit in [kamp] Amersfoort!" "Wat zeg je nou? Waarvoor?" " 't Verbergen van zijn fiets. Verraden." "Goeie hemel!"

Brommet in Amersfoort…in die hel, overgeleverd aan een troep sadisten, die de volle vrijheid hebben gekregen om hun gevangenen naar willekeur te kwellen en te pijnigen… Brommet, die gemoedelijke baas, die zo van een grapje hield – soms was hij wat flauw, zoals veel onderwijzers en leraren, die lang in het vak zijn, maar altijd zacht en vriendelijk tegenover zijn collega's en tegenover de kinderen… [...] Brommet, Brommet, had toch maar je fiets ingeleverd, zo'n dood stuk metaal.

Benjamin Meijer heeft voor de vakantie een schoolfoto gemaakt van de leerlingen van de Joodse school op de stoep voor het gebouw aan het Ondiep. Daar stonden nog 170 leerlingen op. Na de vakantie zien de onderwijzers dat het schoolplein leger is. Dat klopt want begin 28 augustus zitten er nog maar 139 op school. Tenminste dat is de officiële opgave van Mr. Alex de Haas. Ik ga ervan uit dat hij de kinderen geteld heeft die op school zouden moeten zitten. In het verslag van leraar Lindeman lees ik iets heel anders over de eerste dag dat de Joodse school na de vakantie weer begint: 'Na enige ogenblikken verschijnen de kinderen in de brede gang. Ze zijn gauw geteld: de lagere school heeft veertig leerlingen over gehouden, de U.L.O. vijftien.' Elf leerlingen zijn dan al vermoord. Onderwijzeres Heina Themans is na de vakantie niet meer op school verschenen. Waarschijnlijk is ze ondergedoken.

Twee oktober 1942 krijgt wethouder Breedvelt een brief van de heer Schuddeboom. Hij is het pas benoemde  hoofd der openbare school, Ondiep 63 bis. Het is een klacht over de Joodse school die in het zelfde gebouw zit: de kinderen van die school lopen met veel lawaai de trappen op en af en er wordt soms met water geknoeid.

Wethouder Breedvelt schrijft op die brief 'Deze Jodenschool moet eruit. Kinderen dan naar een andere school.' Hij komt meteen in actie en geeft opdracht te onderzoeken waar de Joodse school terecht kan. Er wordt weer gekeken naar de school aan de Draaiweg 29 (nu 51). Met wat geschuif binnen de school zijn daar drie lokalen beschikbaar. P.W. Frederik (mijn opa), het hoofd van de openbare school aan de Draaiweg maakt bezwaar: dan zouden de leerlingen van de 1e en 2e klas naar de verdieping moeten. De ambtenaar schrijft in zijn verslag: 'Dit bezwaar komt mij niet zo gegrond voor dat daarop het plan zou moeten stranden.'


Op 1 november is de Joodse school verhuist naar de Draaiweg 29. Maar de gemeente is aan het bakkeleien met het rijk en de Joodse Raad over de financiering van de school: zie het hoofdstuk Financiering.  Het resultaat is dat officieel de 27 november 1942 de Joodse school verhuist is naar de synagoge op de Springweg. De praktijk is echter anders volgens Lindeman:

'Ze hebben nog geboft, dat ze de gemeenteschool pas na Nieuwjaar behoefden te ontruimen – zolang hebben de "goeien" op de afdeling Onderwijs van de secretarie deze zaak slepende weten te houden. Ook mochten ze een aantal boeken in bruikleen meenemen.'

Het vervolg in het hoofdstuk De school in de synagoge.