Joodse school Utrecht
.

Vier uitzonderingen

Vanaf 1 september 1941 mogen joodse kinderen niet meer naar hun eigen school, maar moeten zij naar een nieuw te vormen Joodse school. Er zijn vier joodse kinderen die niet naar die Joodse school hoeven. Zij kunnen gewoon naar hun vertrouwde school in de Kruisdwarsstraat 6 en Boorstraat 107 blijven gaan. Waarom? Omdat zij een verstandelijke beperking hebben. De terminologie van die tijd formuleert het zo: drie kinderen waren 'debiel' en één kind was 'imbeciel'. 

In september 1941 vraagt wethouder Waslander aan het ministerie of die vier kinderen op hun huidige school voor buitengewoon onderwijs mogen blijven.[1] Het ministerie zegt begin november 1941 in een brief dat Amsterdam een speciale school opricht voor 'zwakbegaafde' kinderen en dat op andere plaatsen een speciale klas voor die leerlingen binnen de Joodse school wordt ingericht, maar als er zo weinig 'zwakbegaafde' kinderen zijn als in Utrecht, dat zij dan naar hun oude school mogen blijven gaan.[2]

Wethouder Waslander laat dit aan de ouders van die leerlingen weten: 'De secretaris Generaal van het Departement van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming heeft mij medegedeeld dat leerlingen van Joodschen bloede een niet-Joodsche school voor buitengewoon lager onderwijs mogen bezoeken. Mitsdien kan Uw zoon/ dochter wederom op de school aan de Kruisdwarsstraat worden toegelaten.' [3]

Er is in Utrecht één openbare school voor zwakbegaafde kinderen, met twee locaties: de 'debiele' kinderen gaan naar de Kruisdwarsstraat 6 en de 'imbeciele' kinderen naar de dependance op de Boorstraat 107. 

Dit zijn de vier kinderen, die niet naar de Joodse school gaan:

Brakel, van

Herman (Hermanus)

verhaal hier

Prager

Josef

verhaal hier

Koster

E.

niet ontdekt

Manassen

Mani (Emanuel)

verhaal hier