Dienstboden, onderduik en verraad
Tijdens de bezetting waren veel gezinnen afhankelijk van huispersoneel. Een dienstbode
had vaak vrij toegang tot alle vertrekken, wist wanneer de bewoners thuis of afwezig waren en merkte als eerste dat er extra monden te voeden waren. Voor onderduikadressen maakte dit de situatie uiterst kwetsbaar. Sommige dienstboden hielpen hun werkgevers bij het verbergen van Joden, maar anderen lieten zich corrumperen of werkten samen met de bezetter. In verschillende gevallen leidde
dit tot diefstal, chantage of zelfs directe verraad. Omdat families vaak al in een afhankelijke positie verkeerden — met onderduikers in huis en voortdurend risico op ontdekking — konden zij zich nauwelijks verzetten tegen een onbetrouwbare hulp.
Het verhaal van Rachel Bleekrode illustreert hoe een dienstbode niet alleen een hulp in huis was, maar in oorlogstijd ook een potentiële bedreiging voor het leven van onderduikers én hun beschermers
Verklaring van Rachel Alida Bleekrode (1904–1983)
In februari 1943 nam ik, Rachel Alida Bleekrode, een nieuwe dienstbode in huis: Antje Drent, die via een advertentie van mejuffrouw Zwam, directrice van Huize De Haven aan de Maliebaan 99 in Utrecht, bij ons terechtkwam. Eerst gedroeg Antje zich keurig. Maar na verloop van tijd verdwenen er steeds vaker levensmiddelen, bonnen, geld, kledingstukken en bezittingen van onze gasten. Deze diefstallen begonnen nadat Antje toestemming had gekregen om opnieuw contact te hebben met haar familie. Hoewel ze in principe het huis niet mocht verlaten, bleken haar
moeder, broer of zus regelmatig langs te komen. Wanneer mijn man en ik van huis waren — ik gaf vrijwel dagelijks pianoles, terwijl mijn man als lid van de Arnhemse
orkestvereniging vaak afwezig was — verdwenen er steeds spullen. Later bevestigden ook mijn kinderen dat de familie van Antje hierbij betrokken was.
Op een dag verdween er 75 gulden uit het handtasje van een buurvrouw, Agatha
Westbroek-van Dulmen. De verdenking werd door Antje richting mijn oudste dochter geschoven. Toen buurvrouw Westbroek samen met Antje aangifte deed bij de politie, kon ik niets ondernemen. Wij hadden immers drie Joodse kinderen in huis: het zoontje van mijn zus Maria, een dochter uit de familie Lindeman en een baby uit Den Haag. Openlijk verzet tegen Antje zou hun veiligheid ernstig in gevaar hebben gebracht. In december 1943 kwamen mijn zus Maria Klazina Zwalf-Bleekrode en haar man Jacob Zwalf bij ons onderdak zoeken. Zij waren al acht maanden ondergedoken in de Lage Vuursche, maar moesten daar weg. Ik vond het riskant om volwassen onderduikers in huis te hebben en ging voor hen op zoek naar een ander adres. Ondertussen stoorde Jacob zich aan Antjes gedrag. Hij hield toezicht, sloot kasten af en bewaarde de sleutels. Antje voelde zich hierdoor gecontroleerd en reageerde agressief. Mijn dochter hoorde haar zelfs zeggen: ‘Man, houd je mond, ik heb je helemaal in mijn macht.’
Op 25 januari 1944 sloeg het noodlot toe. Terwijl ik onderweg was naar mijn man in Arnhem, arriveerden vier politiemannen bij ons huis in Groenekan: Van Joolen, Van Tricht, Van Cleef en De Jong. Ze doorzochten het huis en vonden mijn zus en zwager verstopt onder een bed. Antje liep tijdens de inval geregeld de straat op, vermoedelijk om contact te houden met haar familie. Terwijl mijn zus en zwager werden afgevoerd, gedroeg Antje zich opvallend kameraadschappelijk tegenover de agenten: ze schonk melk in, deelde koek uit en maakte een praatje. De drie Joodse kinderen in huis werden gelukkig niet ontdekt.
Later die dag stuurde Antje mijn dochter Gonnie naar het Groene Kruis om een
injectiespuit te halen voor het kind van Lindeman met suikerziekte. Dat was echter
onnodig: de insuline en spuit lagen al in huis. Ik ben ervan overtuigd dat dit een poging was om ook dat kind het huis uit te krijgen, zodat zij en haar familie vrij spel hadden. Inderdaad verdwenen er opnieuw spullen toen Antje, haar broer en zus het huis enige tijd alleen in handen hadden. Kort daarna werden Antje Drent en haar familie gearresteerd. Ze werden veroordeeld, en een deel van de gestolen goederen werd teruggevonden. Bij haar arrestatie werd een foto gevonden van een SS’er met wie Antje omgang had.
Voor mijn familie was de schade echter onherstelbaar. Mijn zus Maria en zwager Jacob werden via Amsterdam en Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd en keerden nooit terug. Mijn vader stierf van verdriet, en mijn moeder, die alles had meegemaakt, brak onder de last van het verlies.