Roosje Velleman
Roosje is in 1935 geboren. Dan heeft het gezin van Louis (officieel Levie) Velleman en Jet (Judith) Querido al een dochter: Selma (Sara). Selma is vier jaar ouder dan Roosje.
Vader Louis is marktkoopman, handelaar in 'galanterieën'. Roosje verklaart dat hij allerlei huishoudelijk textiel verkocht, lakens, slopen, theedoeken enz. [1] In 1928 is er een foto van hem gemaakt als standwerker.[2]
Het gezin woont in een bovenhuis in de Nieuwe Daalstraat. Die straat bestaat niet meer. De huizen zijn gesloopt bij de aanleg van de Daalsetunnel.
Moeder Jet Querido is de zus van Sara en Bram Querido. Bram zal later in Utrecht bekend worden als clubarts van FC Utrecht.[3]
Bram Querido en Louis Velleman zijn bevriend. Roosje heeft nog een foto uit 1936 waarop Bram en Louis met een tandem naar Maastricht zijn gereden.[2] Waarschijnlijk omdat daar de vader van Louis woonde.
Als de oorlog uitbreekt zit zus Selma al op de lagere school op de Weersingel Westzijde. Roosje is nog te jong om naar de lagere school te gaan. Na de zomer van 1941 mogen de joodse kinderen niet meer naar de normale scholen en staan de zusjes Velleman ingeschreven op de Joodse school.[4]
Op de Joodse school zijn er, volgens de aantekening op de achterzijde, op 23 maart 1942 foto's van de meisjes gemaakt:[2]
Roosje | Selma en Roosje |
Roos herkent zich ook meteen op de klassenfoto waar ze hetzelfde wollen jurkje aan heeft, met de sterretjes op de kraag.[1]
Rond de zomer van 1942 duiken de zusjes onder. Roosje komt, na vijf andere onderduikadressen, terecht in het gehucht Appel bij Nijkerk. Ze heeft het daar slecht, vertelt ze: 'Mijn moeder had voor mij een celluloid hoofd van een pop op de kop getikt en aan een bekende gevraagd om daar een lijfje met kleertjes aan te maken. Die pop heeft ze aan mij opgestuurd, maar de vrouw waar ik ondergedoken heeft op me ingepraat om de pop af te geven.'
Dat het in het gezin in Appel niet goed gaat met Roosje blijkt ook uit de getuigenis van de dochter van bakker Gommer, het gezin waar Roosje later een tijdje onderduikt:[5] 'Wij hadden al een Joods meisje Nelly (schuilnaam van Roosje Hilversum) als onderduikers. Nelly was blond en kon gewoon mee als niet-Joods meisje de straat op. Geregeld kwam er ook nog een ander meisje, Trees (schuilnaam van Roosje Velleman) bij ons onderduiken omdat een ander onderduikadres niet veilig was. Achteraf bleken de meisjes nichtjes van elkaar te zijn. Trees was een uitgesproken Jodinnetje en mocht de deur niet uit, dat was heel zielig voor haar.'[6]
Roosje blijft een tijdje bij bakker Gommer in Nijkerk. Zus Selma zit naast de bakkerij ondergedoken, maar omdat Selma blond is mag zij ook naar buiten. Het gaat niet goed met Roosje en er wordt contact gezocht met het verzet. Roosje vertelt: 'Ik werd in juni 1944 door iemand die ik ome Sjors moest noemen, naar Lottum in Limburg gebracht. Ik weet niet meer hoe we daar kwamen. De eerste dag moest ik vreselijk huilen, maar later ontdekte ik dat ik bij schatten van mensen terecht gekomen was.'
Roosje komt terecht in het grote gezin van de Laak: een oma, een opa, vijf jongens en Bertha, de huishoudster. In juni 1944 is Lottum nog bezet door de Duitsers. Roosje maakt een razzia mee. Ze houdt zich slapende. Daarna doet opoe haar trouwring af en geeft die aan Bertha. Zij doet de trouwring om. Zo is besloten dat Roosje voortaan de dochter is van huishoudster Bertha. Roosje: 'Bertha was als een tweede moeder voor me.' [7]
'Een van de moeilijkste dingen in die tijd was voor de familie van de Laak, dat een groot gedeelte van de boerderij gevorderd was. Een Duitse keukenwagen stond achter het huis. Willie Ballt, de Duitser van de keukenwagen, was een goed mens en Roosje kreeg snoepjes van hem. Hij stuurde andere Duitsers weg als die om het vee kwamen, maar toch werd al het vee gestolen op een paard na.'
In november 1944 naderen de geallieerden Lottum. Op 23 november 1944 moet Roosje naar de bakker om gist te halen. Ze vertelt: 'Onderweg bij de Markt riep een mevrouw me naar binnen. "Kom vlug, ze laten de kerk springen". We hoorden een vreselijk lawaai. Toen we daarna naar buiten gingen was de kerk in puin, alleen het grote kruis hing daar nog. Ik zie het nog zo voor me.'
De terugtrekkende Duitsers hebben de toren opgeblazen zodat die niet door de geallieerden als uitkijkpost gebruikt kan worden.
Verwoeste kerk Lottum [8]
Na de bevrijding van het zuiden van ons land, blijft Roosje bij de familie van de Laak. 'Ik ging gewoon naar school. Ik had het naar mijn zin. Ik werd verwend door de familie van de Laak.' Als in mei 1945 ook het noorden van ons land bevrijd is, vindt moeder Jet en oom Bram Querido de plek waar Roosje is in de zogenaamde opduiklijsten. Lijsten met de namen en plaatsen waar ondergedoken of uit de kampen teruggekeerde joden verblijven:
Op 9 juni 1945 komt oom Bram Querido Roosje ophalen. 'Weer was er verdriet. Ik voelde me zo thuis bij die lieve mensen.' Ze gaat mee naar Den Haag waar ze haar moeder en zus terugziet. Later gaan moeder Jet en haar dochters terug naar Utrecht, waar ze in een klein huisje in de Spoorstraat gaan wonen.
Over het huwelijk van haar ouders zegt Roosje zegt: 'Mijn vader was een Don Juan. Hij woonde ook niet meer bij ons.' In de oorlog gaat Louis eerst naar zijn broer in Eindhoven[9] en later naar zijn vader in Heer (bij Maastricht). Daar wordt hij als gijzelaar opgepakt.[10] Via Kamp Amersfoort en Westerbork gaat hij op transport naar Auschwitz waar hij op 36 jarige leeftijd vermoord wordt.
Na de oorlog wonen moeder Jet, Selma en Roosje in de Potgietersstraat 26. Ze hebben het zwaar. Daarom vragen ze bij de Joodse Coördinatie Commissie [11] regelmatig om hulp. Moeder vraagt om schoenen, truien, jassen voor haar kinderen en voor haarzelf. Selma vraagt of zij, haar zus Roosje en nicht Roosje Hilversum mee mogen met de vakantiedag. Helaas gaat die niet door vanwege gebrek aan belangstelling.
De eerste aanvraag van moeder Jet: [12]
Moeder Jet zet, na de oorlog de handel in textiel voort. Ze gaat naar alle markten in Utrecht en omgeving. Roosje gaat mee. 'Sommige markten waren goed, andere minder. Culemborg had zo'n slechte markt, waar we weinig verdienden. Daarom noemde moeder Culemborg altijd Huilenborg'. Roosje volgt na de oorlog een opleiding tot naaister op de Huishoudschool, maar krijgt daar haar diploma niet, omdat ze de vooropleiding van de Huishoudschool niet heeft afgemaakt.
Later gaat ze naar de Handelsavondschool waar ze Jan Verhoef ontmoet. Op 10 mei 1960 trouwen ze. Jan ventte met vis in Utrecht. Via een tip van een vriendin hoort het paar dat ze in viswinkel in Soest kunnen overnemen. Zij kopen de winkel en knappen de zaak op.
Advertentie 14 juni 1960 Soester Courant
Op de Koninginnelaan in Soest woont Roosje nog steeds achter de voormalige viswinkel.
Roos Verhoef-Velleman 8 december 2022