Ruth Jacobsen
In Frankenberg, Duitsland woont het gezin Jacobsen. Vader Walter is handelsreiziger en verkoopt lingerie, moeder Paula heeft een schoenenzaak geërfd van haar familie.
Nadat in 1933 Hitler aan de macht komt krijgt de familie het moeilijk. Moeder moet voor een habbekrats haar zaak verkopen en het gezin verhuist naar Düsseldorf.
Daar wonen ze in een appartement. Ruth gaat naar een Joodse school, totdat ze op een dag ziet dat het schoolgebouw is afgebrand. Vlak voor de Kristallnacht, november 1938 waarschuwt de eigenaresse van het appartement de familie: ‘Blijf niet thuis; ga naar buiten en blijf de hele nacht wandelen.’ De zesjarige Ruth ziet ’s avonds hoe een Joodse man vanaf de eerste verdieping naar beneden wordt gegooid.
De grootvader van Ruth heeft in een wellnesscentrum baron Frederik Christiaan Constantijn van Tuyll van Serooskerken leren kennen. De baron had tegen de opa van Ruth gezegd, dat als zij in moeilijkheden kwamen, ze hem moesten bellen.
Ruth vertelt:
‘Hoe mijn ouders contact hebben gezocht met de baron, weet ik niet. Maar op een dag vertrokken we uit Düsseldorf. Zonder bagage, maar wel met drie lagen kleding aan. Ook mijn pop Ellen was dubbel aangekleed. Het mocht niet opvallen dat we gingen vluchten.
Bij het station in Utrecht stond de barones met haar twee dochters te wachten. Een grote limousine met een chauffeur in uniform, bracht ons naar het kasteel van de baron, slot Zuylen.’
Kasteelvrouwe Lucile van Tuyl herinnert zich Ruth nog:
‘Eén vluchteling die even op het slot heeft verbleven, is me nog goed bijgebleven; de Joodse Ruth Jacobsen. U ziet haar op de foto in de vitrine . Ze werd in 1932 in Duitsland geboren. Haar grootouders kenden mijn man en hij had ze aangeboden om naar het slot te komen als de situatie verslechterde. In 1939 werd de dreiging voor Joden in Duitsland zo groot dat ze per trein naar Nederland vluchtten. Ze bleven 10 dagen bij ons en vonden vervolgens onderdak in een huis in het dorp.’
De spullen die zij in Düsseldorf hadden achtergelaten zouden door vrienden naar Nederland opgestuurd worden. Met maar twee pakketjes is dat ook gelukt. In één van die dozen zat het fotoalbum van de familie uit de tijd voor de oorlog.
Ruth gaat in het eerste jaar van de oorlog naar de dorpsschool in Oud-Zuilen. Die staat vlak naast het huis waar ze wonen.
In de oorlog verbergt Baron Frederik van Tuyll veel onderduikers in zijn kasteel. Ze zijn daar tijdelijk, totdat de ondergrondse een andere plek gevonden heeft.
Vanaf oktober 1941 moeten Joodse kinderen naar een aparte school voor Joodse kinderen. Voor Ruth betekent het dat ze een uur met de bus moet reizen om op die school aan Ondiep 63 te komen. En na schooltijd weer een uur terug. Ruth herinnert zich een incident:
‘Ik zat in een halflege bus, toen er een groepje jongens van de Hitler Jugend [waarschijnlijk waren het NSB-jongeren] de bus inkwamen en mij dwong om op te staan, vanwege mijn Jodenster. Ik was doodsbang. Andere mensen in de bus vonden dat ook erg en die namen me op schoot. Ik wilde daarna niet meer naar die school.’
De ouders van Ruth geven haar de opdracht om elke dag het aantal kinderen van de Joodse school te tellen. Elke week zijn er minder kinderen op school. Dan zijn er weer leerlingen opgepakt of dan is er weer een gezin ondergedoken. Als de school echt klein is geworden, besluiten Ruths ouders dat zij niet meer naar school hoeft. Het gezin besluit onder te duiken. Eerst zitten ze een tijdje in een huis in Oud-Zuilen. Ruth:
‘Ik mocht niet meer naar buiten. Maar als ik vanuit mijn dakraam stiekem naar buiten keek zag ik daar op straat mijn vriendinnen gewoon spelen. Dat was moeilijk.’
In dat huis kunnen ze niet lang blijven. Het gezin valt uit elkaar, want drie personen plaatsen is moeilijk. Ruth gaat naar Amsterdam terwijl haar ouders naar het zuiden van het land vertrekken.
Er volgt voor Ruth een periode waarin ze van het ene naar het andere adres gaat. Dan weer een paar dagen hier, dan weer een paar maanden daar.
‘Ik leerde om altijd alert te zijn. Hoe aardig de mensen ook waren waar ik zat, ik bleef altijd een buitenstaander. Ik had als schuilnaam Truus. Na een tijd van het ene gezin naar het andere, was ik gewoon Truus geworden. Ruth verdween naar de achtergrond.
Vlak voor kerst kwam ik terecht bij een gezin met twee meisjes. Die avond werden er cadeautjes uitgedeeld. Van de ouders moesten die meisjes die cadeautjes met mij delen. Die twee gingen mij natuurlijk onmiddellijk haten. Terwijl ik die cadeautjes helemaal niet wilde hebben.’ [Mogelijk was het Sinterklaas in plaats van kerst]
Ruth komt later terecht in het dorp waar ook haar ouders onderdoken zitten, maar wel in een ander huis. Het valt haar op dat, in het overwegend katholieke zuiden, de mensen die Joodse onderduikers helpen vrijwel allemaal protestant zijn.
‘Ik had blauwe ogen; ik kon daar gewoon naar buiten. Ik mocht één keer mijn ouders bezoeken. Dat was vreemd; ik had ze zo lang niet gezien. Met mijn vader sprak ik af dat ik elke dag op weg naar school ik langs het huis zou lopen waar zij zaten en dat ik dan stiekem zou zwaaien. Dan stond mijn vader op de toiletpot en keek door het kleine WC-raampje. Dan zag ik zijn kale hoofd en dan zwaaide hij terug.’
Aan het eind van de oorlog vragen de ouders aan het verzet of er geen plek is waar het gezin weer bij elkaar kan zitten. Dat lukt en zo maken ze de bevrijding mee. Ze blijven in Limburg wonen. Ruth gaat naar een katholieke school. Later gaat ze werken in een protestant kindertehuis. Het fotoalbum van hun tijd in Duitsland krijgt ze terug van een buurman, die het bewaard had in Oud-Zuilen. Maar Ruth durft het niet in te kijken.
Met Ruths ouders gaat het niet goed. Haar vader kan geen werk vinden en begint te drinken. Vooral met haar moeder gaat het slecht. Ze gaat naar een psychiater, ze probeert hypnose. Na twee zelfmoordpogingen wordt haar moeder opgenomen in een psychiatrische kliniek.
Als haar moeder ontslagen wordt uit de kliniek, gaat ze naar Tante Marie, waar ze in de oorlog ondergedoken zat. Maar in 1952 wordt het moeder Paula toch te veel en pleegt ze zelfmoord.
Haar vader is verliefd op de huishoudster en trouwt met haar.
Ruth vertrekt kort na de zelfmoord van haar moeder in haar eentje naar de Verenigde Staten. Daar wordt ze opgevangen door de familie van haar moeder, die voor de oorlog al geëmigreerd was.
Ze went langzaam aan haar nieuwe leven daar. Met haar eerste vriendin reist ze in Greyhound bussen door verschillende staten van het land.
In 1954 krijgt ze een afscheidsbrief van haar vader, waarin hij haar vertelt dat hij zelfmoord gaat plegen. Ruth stuurt meteen een telegram naar Nederland, maar het is al te laat.
Bij haar tweede vriendin vindt ze warm thuis. De moeder van haar vriendin heeft echt belangstelling voor Ruth en dat doet haar goed. Haar vriendin stimuleert haar om naar de kunstacademie te gaan. Ruth wordt etaleur en later ontwerper van textielpatronen. Maar ze wil meer met haar kunst doen. Dan vindt ze een geweldige baan: filmoperateur in een bioscoop. ’s Avonds werken en overdag bezig zijn met haar kunst.
Pas na veertig jaar durft Ruth het album te openen met de foto’s van de Duitse tijd van het gezin Jacobsen.
‘Mijn angst was altijd geweest dat ik zou instorten of hysterisch zou worden.’
Dan ontstaat bij haar het idee om kopieën van die foto’s te gebruiken in haar collage-kunst. Het resulteert in het boek ‘Rescued Images: Memories of a Childhood in Hiding’. Een recensie:
Het resultaat is een uniek document van een leven en een tijd. ‘Rescued Images’ combineert Ruths collages en haar ontroerende memoires over de schokkende gebeurtenissen van een halve eeuw geleden. De jonge Ruth Jacobsen wordt op deze pagina's weer tot leven gewekt: bang en verbijsterd, geteisterd door krachten die ze niet kan begrijpen of beheersen, buigend maar nooit brekend.
Ruth zegt zelf dat het maken van het boek voor haar helend heeft gewerkt.
Ruth Jacobsen overleed op 19 februari 2019.
Twee pagina's uit 'Rescued images, memories of a childhood in hiding':