Gerd Aschenbrand
In 1935 vlucht het gezin naar Nederland. Zij worden ingeschreven op 1 april 1936 in Utrecht, maar vertrekken snel daarna naar Leiden. In 1937 opent Julius daar een winkel: ‘de Broekenspecialist’.
Maart 1939 komt ook de opa van Gerd, Aron bij hen inwonen. In Leiden maakt het gezin van Gerd het begin van de oorlog mee.
Eind april 1941 moet de Broekenspecialist sluiten. Joodse winkels zijn vanaf dat moment verboden. In het Leidsch Dagblad staat op 22 december 1941:
Begin september 1941 volgt er een maatregel dat alle joden die niet de Nederlandse nationaliteit hebben de kuststreek voor 9 september moeten verlaten. Leiden behoort nog net tot het kustgebied.
Het gezin vlucht weer terug naar Utrecht en komt terecht op de Herenstraat 40A. Daar woont de heer of mevrouw A.J. Motshagen, die conciërge is van het gebouw van de ‘Nederlandsche Vereeniging tot behartiging der belangen der jonge meisjes’. Deze christelijke vereniging zorgde voor de opvang van prostitués.
In dat huis woont het gezin een korte periode.
Gerd wordt ingeschreven als leerling van de Joodse school. Dat blijkt uit de leerlingenlijst van 28 januari 1942. Echter, in de mailwisseling die ik had met de 86-jarige Gerd, schrijft hij: ‘Ik kan mij niets herinneren van die school. Ook de namen van de kinderen die op school waren ken ik niet. En ik kan me ook niet herinneren dat ik ooit naar die school ben gegaan.’
Zijn herinnering kan kloppen, want begin februari 1942, komt de verordening dat alle niet-Nederlandse joden zich moeten melden bij het Centraal Station in Utrecht.
Gerd en zijn beide ouders melden zich, samen met ongeveer honderd Duitse joden. Met het eerste transport vanuit Utrecht worden zij naar Westerbork getransporteerd. Zij komen aan op 11 februari 1942, dus nog geen maand nadat Gerd is ingeschreven bij de Joodse school.
Het gezin blijft relatief lang in Westerbork. Ruim twee en een half jaar later staat op de kaart van moeder Bertha:
Maar op 4 september 1944 is het gezin toch aan de beurt. Dan gaan ze op transport naar Theresiënstadt. Daar heeft de dan 9-jarige Gerd wel herinneringen aan. ‘Ik herinner me de wagons vol met lijken. Lijken die ook op het perron lagen. En aan het eeuwige hongergevoel en het slechte eten. Er werd zelfs zuring en rood bevroren aardappelen als maaltijd geserveerd. Ik had daar wel regelmatig een klusje. Dan werd ik door soldaten gevraagd om post van het ene kantoor naar het andere te brengen. Ik weet ook dat ik in Theresiënstadt een tijd van mijn moeder gescheiden was, omdat die heel erg ziek was.’
Op 26 september 1944 wordt vader Julius naar Auschwitz getransporteerd. Het is niet duidelijk of hij daar in Auschwitz vermoord is, of dat hij bij de ontruiming van dat kamp, bij de nadering van de Russen op één van de hongertochten is overleden. Na de oorlog werd de 28e februari 1945 als zijn sterfdatum vastgesteld. M. Frankenhuis, een overlevende van Theresiënstadt schrijft daarover:
‘Vermoedelijk op 17, 18 of 19 januari 1945 moet Julius aan een van de vreselijke dodenmarsen beginnen. Niemand weet waar en wanneer hij niet meer verder kon; het Informatiebureau van het Rode Kruis heeft de 28 februari 1945 als zijn sterfdatum vastgesteld.’
Moeder Bertha en Gerd blijven in Theresiënstadt. Gerd herinnert zich wel de bevrijding van Theresiënstadt:
‘Ik heb toen gezien hoe een Duitse officier zijn laarzen uit moest doen. Vervolgens werd hij door een Russische militair doodgeknuppeld met zijn eigen laars.’
Van de 10.500 kinderen in het getto hebben slechts 142 de oorlog overleefd. Gerd was dus een van de weinige. Samen met moeder Bertha keert hij terug naar Nederland. In de lijst van overlevenden van Theresiënstadt staan zij vermeldt:
Daar staat ook de opa van Gerd bij, Aron Aschenbrand. Hij heeft de bevrijding door de Russen op 8 mei inderdaad nog levend meegemaakt, maar is toch op 29 mei 1945 aan uitputting overleden in Theresiënstadt.
Gerd en zijn moeder keren terug naar Leiden. Gerd mailt over die periode:
‘Na de terugkeer van Theresienstad heeft mijn moeder De Broekenspecialist weer tot leven gebracht en is opnieuw begonnen, wat zeker heel moeilijk was voor een alleenstaande moeder die zo veel ellende had meegemaakt. Zij heeft alles alleen gedaan. De inkoop, verkoop, boekhouding enzovoorts. Zij was een succesvolle en heel geliefde zakenvrouw tot ik haar kon helpen en de zaak later heb overgenomen.’
Gerd wordt dus eigenaar van de zaak en helpt zijn moeder nog een tijd mee.
Na de oorlog trouwt Gerd met Tetta Kaufman. Op 1 juni 1985 overlijdt moeder Bertha.
Gerd Aschenbrand en Tetta Kaufman hebben twee dochters: Silvy en Daisy.
Na de oorlog werd er op het adres Wenkenstraße 2 In Bad Salzuflen een Stolperstein geplaatst bij het adres waar de familie Aschenbrand Julius woonde.