Joodse school Utrecht
.

Abraham Joël Cohen

Abraham is de tweede zoon van Lehman Cohen en Sophia Cohen-Cohen. Hij heeft een zes jaar oudere broer, Louis en in 1939 wordt zijn zusje Yvonne geboren. 

Abraham woont met zijn gezin in de Pieter Breughelstraat nummer 17. Ook zijn oma van moederkant, Sara Cohen -van Gelder woont in die straat op nummer 37. In het eerste jaar van de oorlog gaat de tienjarige Abraham nog naar de openbare school op de Meckelenburglaan. Dat blijkt uit de opgave die de 'normale' scholen in 1941 aan de gemeente moesten doen van hun joodse leerlingen:

Moeder Sophia is schoonheidsspecialiste en adverteert voor de oorlog en in het begin van de oorlog enorm vaak in het Utrechts Nieuwsblad met deze advertentie[1]:

In het adresboek van 1940 staat dat vader Lehman 'lederhandelaar' is. Hij is al heel lang bij die firma Elzas in dienst. In 1928 wordt hij vermeld als procuratiehouder bij de vader van Herman en Henri Elzas, J. Elzas. het gezin woont dan nog op de Laan van Minsweerd nummer 10 bis.[1a]


Ook als de beide zoons het bedrijf van hun vader overnemen in de 'N.V. Ledermaatschappij voorheen J. Elsas'. wordt Leheman Cohen procuratiehouder[2]:

Aanstelling als procuratiehouder

 Beperkte bevoegdheid

Wat er met vader Lehman in het bedrijf van de gebroeders Elsas gebeurt, is onduidelijk, maar in februari 1938 wordt hij ontslagen als procuratiehouder. Hij wordt vervangen door de zoon van Herman Elzas: Julius.

Omdat hij in het adresboek van 1940 nog steeds vermeld staat als 'lederhandelaar' is het niet duidelijk of hij bij de gebroeders Elzas blijft werken of dat hij voor zichzelf begint.

Natuurlijk gaat Abraham, net als alle joodse kinderen half oktober 1941 naar de Joodse school, Ondiep 63. Het is een hele tocht van zijn huis naar de wijk Ondiep. Eerst kan hij dat nog met de bus doen, later met de fiets, maar als ook dat voor joden verboden wordt moet hij lopen. 

De oma van Abraham trekt bij het gezin van Lehman en Sophie in op de Pieter Breughelstraat 17. Dat blijkt uit de vreselijke mededeling op 3 juni 1942 die het gezin krijgt: hun huis wordt in beslag genomen:

 Zij moeten verhuizen naar de Govert Flinckstraat 21. Dat is dan een spiksplinternieuwe nieuw huis, opgeleverd in hetzelfde jaar. [4] Hun meubilair mogen ze niet meenemen. De inventaris van hun oude huis in de Pieter Breughelstraat wordt in beslag genomen om een huis op Pelmolenplantsoen in te richten:[5]


Dan gaat alles in een stroomversnelling. Vader Lehman overlijdt in onduidelijke omstandigheden op 21 augustus 1942 in Amsterdam. De weduwe Sophia krijgt een oproep om zich te melden voor transport op 16 augustus, maar houdt het nog uit tot oktober dat jaar. Op 15 oktober 1942 wordt zij, met haar twee zoons en haar dochtertje geregistreerd in Westerbork. Een krappe maand later gaan ze op 6 november op transport naar Auschwitz. Daar worden Abraham, Yvonne en moeder Sophia onmiddellijk vergast. De grote broer van Abraham, Louis, wordt kennelijk in Auschwitz geselecteerd om te werken in het kamp of in een van de sub-kampen. Maar een maand voor de bevrijding overlijdt hij ergens in Midden Europa. Waarschijnlijk op een van de tochten die de overlevenden van Auschwitz na de ontruiming van het kamp richting centraal Duitsland moesten gaan.

Wat er met de oma van Abraham, Sara Cohen-van Gelder, gebeurt, is niet duidelijk. Heeft zij nog, nadat zij in de Govert Flinckstraat 21 bij het gezin van haar dochter woonde, een onderduikadres gevonden? Want zij staat pas op 18 april 1944 geregistreerd bij haar aankomst in Westerbork. Met een van de laatste transporten die vanuit Westerbork naar Auschwitz vertrok gaat zij op 19 mei 1944 naar Auschwitz, waar ze op zesenzestigjarige leeftijd vermoord wordt.