Rudy (Rudolf) en Mariëtte Clarenburg
Het gezin woont in een riant huis op de Dillenburgstraat 21. [1]
Vader Adolf werkt op het Rijks Instituut voor de Volksgezondheid. Hij doet daar onderzoek naar zoönose (ziektes die kunnen overspringen van dieren op mensen). [2]
Mariëtte, Rudy gaan in het eerste jaar van de oorlog naar de school op de Meckelenburglaan. Oudere broer Loet gaat naar het Stedelijk Gymnasium. Vanaf september 1941 mogen ze die scholen niet meer bezoeken. Mariëtte en Rudy gaan naar de Joodse school in Ondiep en Loet gaat naar het Joods lyceum op de Nieuwegracht 92.
In de eerste twee maanden van 1942 is het erg koud. In een park vlak bij hun huis is een schaatsbaantje aangelegd. Hoewel het voor joden verboden is daar te schaatsen, liet de beheerder van de schaatsbaan Mariëtte toch toe. Een NSB'er ontdekt dat en liet vader Adolf uit hun huis halen. [3]
Adolf is opgepakt en wordt via de gevangenis aan het Wolvenplein [4] overgebracht naar Amsterdam. Daar weet hij te ontsnappen.
In mei 1942 is het gezin op bevel van de bezetter uit hun huis gezet. [5] Ze gaan dan wonen op de Frans Halsstraat 8 en dat is ook het adres dat op hun kaarten van de Joodse Cartotheek staat.
Met hulp van het verzet wordt in de zomer 1942 gezocht naar onderduikadressen. Maar het is ondoenlijk om voor vijf personen een plek te vinden. De jongens Loet en Rudy gaan naar een andere plek dan vader Adolf, moeder Hetty en Mariëtte.
Drunen
Fien Olieslagers is de vroedvrouw van het Drunen en omgeving. Fien woont samen met haar moeder in de Badhuisstraat 3 (tegenwoordig Lipsstraat). Fien en haar moeder nemen Mariëtte en haar ouders in huis.
Uit het artikel in 'Met Gansen Trou' [3]:
Het huis in de Badhuisstraat no.3 was uitermate geschikt om mensen onder te brengen. Het woonhuis lag zo’n 60 meter van de weg af en om er te komen moest je door een poortje dat bij het open en dicht gaan een piepend geluid maakte. Vervolgens moest je via een grintpad naar de voordeur lopen. Men kon niet bij het huis komen zonder opgemerkt te worden. Iedere keer als het poortje werd geopend werd er haastig naar buiten gekeken en als men het niet vertrouwde gingen ze de verborgen kelder in.
Het huis had twee kelders, waarvan er één via een normale deur toegankelijk was. De andere kelder bevond zich onder de keuken. Om hier in te komen moest je de tafel verzetten, het vloerkleed wegnemen en een luik optillen, waarna je via een gewone trap naar beneden kon gaan. De kelders waren van elkaar gescheiden door een stenen muur. Een ideale schuilplaats en dat was nodig ook.
Een goede vriendin van Fien heeft een boerderij. Regelmatig brengt haar vriendin voedsel van hun boerderij naar de dames Olieslagers, die nu natuurlijk te weinig bonkaarten hebben om vijf mensen te voeden.
In de vakanties mag Mariëtte buiten spelen. Er wordt dan gezegd dat het meisje een familielid is uit de grote stad. Maar als de vakantie afgelopen is, moet Mariëtte weer binnen blijven. Dan kijkt ze door dat ronde raampje boven de deur hoe haar 'vakantie vriendinnen' op straat spelen.
Mariëtte krijgt les van haar ouders. In 1944 maken haar ouders een rapport voor de elfjarige Mariëtte [3] :
In oktober 1944 naderen de geallieerden Drunen. Het dorp wordt zwaar beschoten. De bevolking zit in schuilkelders; ook Mariëtte en haar ouders. Dan is het voor iedereen duidelijk dat zij joodse onderduikers zijn. Als het zuiden van Nederland bevrijd is, krijgt Mariëtte difterie. Ze wordt opgenomen in een ziekenhuis in Den Bosch. Als in mei 1945 ook het noorden van Nederland bevrijd is, keert het gezin terug naar hun huis in de Dillenburgstraat in Utrecht.
Hetty en Adolf Clarenburg [3]
Opduik Adolf, Hetty en Mariëtte
Wolfheze
Oudste broer Loet Clarenburg komt in augustus 1942 terecht in Wolfheze bij Berend en Gerritdina Engels. [6] Dat is geregeld door het vroegere dienstmeisje van het gezin Clarenburg. Zij heeft met Berend Engels in de klas gezeten. Op een andere plek in Wolfheze zit Rudy ondergedoken. Maar de mensen waar hij verstopt zit, kunnen de stress niet meer aan. Hij komt ook terecht bij Berend en Gerritdina. Tijdens de Slag om Arnhem in september 1944 komt Wolfheze middenin het slagveld te liggen. Het huis van Berend en Gerritdina wordt zwaar beschadigd. Berend is gewond en gaat naar het ziekenhuis. Gerritdina zoekt onderdak voor haar eigen kind en de broers Clarenburg. Na veel omzwervingen komen Gerritdina en de kinderen terecht op een boerderij waar zij de bevrijding meemaken.
In oktober 1982 krijgen Berend en Gerritdina de Yad Vashem onderscheiding als 'rechtvaardige onder de Volken'. [6]