Joodse school Utrecht
.

Mowie (Mozes) Schreeuwer

Mowie (officieel Mozes) Schreeuwer woont met zijn ouders op de Prinses Julianaweg 143 in de wijk Hoograven. Vanwege de naam van iemand van het koninklijk huis werd in die loop van de oorlog de naam veranderd in Laan 1942. De wijk Hoograven hoorde in de oorlog nog bij de gemeente Jutphaas. Vader Louis (officieel Levie) had op de prinses Julianaweg een kapsalon voor dames en heren.

Louis Schreeuwer [1]

Vanaf 1 september 1941 mag Mowie niet meer naar de lagere school in Jutphaas en moet hij wachten tot er in Utrecht een Joodse school geopend wordt. In januari 1942 staat hij vermeld op de leerlingenlijst die de school naar de gemeente stuurt.[2]  

Op 14 mei 1941 trouwt een jongere broer van vader Louis. Daar is een foto van met daarop Mowie.[3]

Mowie zit in een wit overhemd en stropdas voor de bruidegom [4]

De kapsalon van vader Louis loopt goed. In maart 1942 heeft hij hulp nodig in zijn zaak. Er verschijnen  advertenties in het Utrechts Nieuwsblad. O.a. deze:[5]

Maar als vanaf 14 juni 1942 joodse kappers alleen nog maar joodse mensen mogen knippen, wordt het moeilijk voor Louis om financieel het hoofd boven water te houden. Hij gaat bij een collega in het centrum van de stad aan het werk, die nog wel voldoende klandizie heeft. Als die collega onderduikt gaat Louis werken in het gebouw van de joodse synagoge aan de Springweg. Leraar Hens Lindeman schrijft hierover in zijn 'dagboek':[6]

'Kapper Louis had oorspronkelijk een zaak in een van de buitenwijken der stad, doch moest hij deze opgeven, als gevolg van het verbod voor joodse kappers om jrische hoofden te behandelen. Hij werd toen bediende bij zijn joodse collega in het centrum, die zich had weten staande te houden, dankzij de toeloop van joden, die immers niet meer naar niet-joodse kappers mochten gaan. Nu is echter een paar maanden geleden zijn baas ondergedoken en het huis door de politie verzegeld. Maar omdat de joden ten slotte niet als wildemannen met ongeknipte haren kunnen blijven rondlopen, heeft de Joodse gemeente aan Louis de nodige ruimte ter beschikking gesteld.'

Lindeman beschrijft wat er in de kapsalon allemaal gebeurt:

'Aan de deur, die naar dit vertrek leidt, is met punaises een papier vastgeprikt: "Kapsalon Absalom" staat daar met blauw potlood op geschreven – een geintje van kapper Louis Schreeuwer.[7] 

[...] Het is geen luxe salon; warm – en koudwaterkranen, wasbakken en scheerstoelen, waarin men wegzakt, ontbreken. Louis volstaat met de hoogstnodige attributen: tondeuse, schaar, kam en borstel, een gewone stoel uit de zaal, een tafeltje, een kleine spiegel, een witte jas voor zichzelf, een witte kapdoek voor zijn klanten en – zijn tong niet te vergeten.
"Wat denkt u van het Oostfront, meneer?", is meestal zijn eerste vraag, als de patiënt goed en wel is gezeten en de tondeuse de eerste nekharen begint weg te happen. En onverschillig, hoe het antwoord luidt, steekt hij met zijn beschouwingen van wal: "Van de Russen moeten we het hebben, meneer! De wereld wordt communistisch na deze oorlog, meneer!" Want Louis steekt zijn bewondering voor het communisme niet onder stoelen of banken. "De mensen zijn bang voor Rusland, omdat ze Rusland niet kennen", zegt hij met een gezicht of hij zelf in de Sovjet-Unie geboren en getogen is.
Het beste is, om de woordenvloed maar om zich heen te laten gaan, want tegenspraak opent de sluizen van Louis' welsprekendheid eerst recht en doet het knippen dubbel zo lang duren. Dikwijls mengen zich ook anderen in het gesprek. De "Kapsalon Absalom" is namelijk altijd vol met mensen, die hier op een of andere wijze de tijd van wachten doden.'

Louis en Mowie[8]

Op 15 april 1943 wordt het gezin ingeschreven in Westerbork. Op 29 april heeft het gezin nog pakketten ontvangen van de vader van Fre.[9] 

Op 1 juni 1942 gaat het gezin op transport naar Sobibor, waar zij meteen na aankomst vergast worden.

Nog heel vaag is op de muur van de Julianaweg 143 nog de letters (kap)PER en (d)AMES te lezen.