Joodse school Utrecht
.

Ruth Klausner

1939

Na de Kristallnacht van november 1938 probeert de vader van Ruth naar Palestina te komen. Hij hoopt van daaruit zijn vrouw en kinderen over te laten komen. Maar moeder Rosa durft niet in Wuppertal te blijven en ze vertrekt, met slechts tien Duitse mark op zak, naar Nederland, waar zij een broer heeft wonen. Rosa, Ruth en Harry komen terecht in Utrecht, waar de broer van moeder Rosa, David woont.

1940

In de eerste jaren van de oorlog woont het gezin op verschillende plaatsen in Utrecht. Broer David zorgt ervoor dat zij een zogenaamde Albersheim-verklaring krijgen. Dat is een medische verklaring, op grond waarvan men kan aantonen lichamelijk geschikt te zijn voor het pionierswerk in Palestina. Zo hoopt Rosa dat zij herenigd kan worden met haar man.

1942

Als Ruth wordt ingeschreven op de Joodse school woont zij met haar moeder en broertje Harry in de Mauritsstraat 17. Ze wonen daar in het huis van Julius Löwe. In ieder geval wonen op dat adres nog twee leerlingen van de Joodse school: Arno Löwe en Vera Berberich.

 

Ruth Klausner; lente 1943

 

Moeder Rosa is ernstig ziek en wordt opgenomen in het ziekenhuis. Ze ligt daar op een afdeling samen met een aantal andere Joodse vrouwen. In het ziekenhuis komt zij in contact met Nel van der Spek, een lerares Duits aan de gereformeerde kweekschool Rehoboth.  Nel moedigt de zieke Rosa aan om onder te duiken.

Maart 1943 – mei 1945

De situatie wordt nijpend, want er zijn geruchten dat de Duitsers de Joodse patiënten van het ziekenhuis willen oppakken. Nel van der Spek neemt contact op met Petronella Ketel, een advocate, en net als Nel, lid van een gereformeerde verzetsgroep in Utrecht.

Petronella Ketel gaat ondanks de avondklok ’s avonds laat naar het ziekenhuis en neemt alle zeven Joodse vrouwen mee naar haar grote huis in de Poortstraat.

Twee jaar lang verblijven de vrouwen bij Petronella. Rosa vertelt later dat Petronella hen liet verkleden voor de maaltijden. Ook liet ze hen Franse en Engelse lessen volgen. Dat alles om het moreel van de vrouwen op peil te houden.

Om aan voedsel op de zwarte markt te komen voor haar onderduikers moet Petronella regelmatig sieraden en andere spullen verkopen.

Na de bevrijding organiseert Petronella een religieuze ceremonie om God te bedanken voor hun redding. En ze geeft alle vrouwen een envelop met geld mee om hen te helpen het leven weer op de rails te krijgen.  

Ondertussen zorgt Nel van der Spek ervoor dat Ruth en Harry Klausner ook kunnen onderduiken. Ruth en Harry kunnen terecht in Zeist bij de familie Haitsma.  Nel vertelt, uit veiligheidsoverwegingen niet aan moeder Rosa waar haar kinderen ondergedoken zitten. Waarschijnlijk heeft Nel dat contact via het gereformeerde netwerk, want ook Oepke en Jitske Haitsma zijn strenggelovig. De Haitsma’s hebben zelf drie jonge kinderen, maar verwelkomen Ruth en Harry toch in huis kleine huis. De Haitsma’s hebben het niet breed, maar dankzij de financiële hulp van het verzet houden ze het twee jaar vol om Ruth en Harry onderdak te geven.

Twee keer in die jaren dat ze in Zeist zijn, worden Ruth en Harry vermomd en gaan ze op bezoek bij moeder Rosa in Utrecht.

Als er een inval van de Duitsers dreigt, kruipen Ruth en Harry in een kist onder de vloer van de kinderkamer. De Haitsma-kinderen mogen niet buiten spelen of vriendjes uitnodigen uit angst dat ze Ruth en Harry per ongeluk verraden. Op de dag van de bevrijding maakt Oepke een foto van Harry bij hun geit.

Na de oorlog

Als moeder Rosa weer verenigd is met haar kinderen besluiten ze naar Israël te emigreren. Daar worden ze weer herenigd met de vader van de kinderen Klausner. Maar die relatie blijkt moeizaam.  Later gaat Ruth vanuit Israël naar de Verenigde Staten, waar ze in New York woont. Broer Harry zegt later dat zijn zuster nog steeds erg getraumatiseerd is door haar jeugd in de onderduik.

In 1977 zorgen moeder Rosa samen met Harry en Ruth ervoor dat Nel van der Spek, Petronella Ketel en Oepke en Jitske Haitsma de Yad Vashem onderscheiding krijgen.

Het verhaal van de broer van Ruth, Harry, is te bijzonder om niet te vertellen. Na de oorlog verandert hij  in Israël van naam: Arieh Oz. Tijdens zijn onderduik bij de Haitsma’s keek hij vaak naar de geallieerde vliegtuigen die overkwamen op weg naar de Duitse steden. Hij besluit om piloot te worden.

De eerste tijd in Israël heeft de elfjarige Arieh het moeilijk. Hij moet weer naar school terwijl hij nog nooit naar school is geweest. En natuurlijk moet hij ook Hebreeuws leren.

Uiteindelijk lukt het hem in 1956 om aangenomen te worden op de pilotenopleiding van de Israëlische luchtmacht. Hij wordt een tijdlang gestationeerd als instructeur bij de Ethiopische luchtmacht.

Als de Israëlische luchtmacht besluit om een aantal grote transporttoestellen aan te schaffen, wordt Arieh Oz gevraagd om commandant van die eenheid te worden.  Hij vliegt regelmatig heen en weer naar Frankrijk om militair materieel op te halen. Maar hij vliegt ook vaak naar Afrika om daar hulpgoederen af te leveren. Zo wordt hij als piloot specialist Afrika.

Hij neemt in 1967 ontslag en gaat vliegen bij de burgerluchtvaart maatschappij El Al.

Maar het leger heeft hem weer nodig als er op 4 juli 1976 een kaping plaats vindt in Entebbe, Oeganda. Daar is een Frans toestel gekaapt door Duitse en Palestijnse terroristen met daarin een flink aantal Joodse passagiers. Israël besluit tot een zeer gewaagde operatie. Arieh Oz is een van de vier piloten die de reddingsoperatie uitvoeren. Met een te zwaar beladen vliegtuig met commando’s en materieel vliegt hij in bijna acht uur onder de radar door over de Rode Zee, richting Oeganda. Geen enkel radiocontact of zoiets. Als hij Entebbe nadert ontdekken de Oegandezen de vliegtuigen en draaien zij de verlichting van het vliegveld uit. Arieh moet ‘op zicht’ landen in de stikdonkere nacht om de commando’s op het vliegveld af te zetten. De actie is een succes en de meer dan honderd gegijzelden worden bevrijd.

Later is Arieh ook als piloot betrokken bij het redden van 14.324 Ethiopische joden. Hij is een van de piloten die met zijn vliegtuig een deel van die groep evacueert. Nog steeds staat hij vermeldt in het Guinness Book of Records als piloot van het toestel dat het hoogste aantal passagiers heeft meegenomen in één vlucht. Hij vervoerde maar liefst 1087 passagiers in zijn Boeing 747, een toestel dat eigenlijk geschikt is voor zo’n 525 passagiers.

Arieh Oz schreef een autobiografie over zijn leven ‘Quest for Freedom’.