Joodse school Utrecht
.

Bea en Ruth Lanzkron

Bea (officieel Beatrice) en Ruthi (officieel Ruth) zijn in Hamburg geboren. Vader Moritz is eigenaar van een zaak in medicijnen en chemicaliën, gevestigd in het centrum van Hamburg.[1] 

Nadat Hitler in 1933 aan de macht komt, krijgt hij het steeds moeilijker. Moritz probeert zijn zaak te verkopen zodat hij met zijn gezin kan emigreren. De Gestapo verdenkt hem ervan dat hij bij de verkoop geld heeft achtergehouden.[2] Op een of ander manier lukt het Moritz om alle juridische hobbels te omzeilen. 

Vader Moritz vertrekt naar Rotterdam, waar hij, nog ruim voor de Kristallnacht van november 1938, op 11 februari 1938 in het bevolkingsregister staat ingeschreven. Een paar weken later komen ook zijn vrouw en zijn twee kinderen naar Rotterdam.[3] Als de oorlog uitbreekt woont het gezin in een nieuwbouwhuis op de Lumeystraat. 

In september 1940 moeten alle niet-Nederlandse joden de kuststreek verlaten. Ook Rotterdam hoort tot die kuststreek. Het gezin verhuist naar de Albrecht Thaerlaan 20 in Maartensdijk (tegenwoordig Utrecht). De zussen Bea en Ruthi gaan half oktober 1941 naar de Joodse school:[4]

Als de situatie voor de joden ernstiger wordt, neemt vader Moritz contact op met een kennissen in Groenekan, de familie Jochems.[5] Die denken wel een plek te weten voor Bea en Ruthi. Vader Moritz is niet zo bang voor zichzelf en zijn vrouw. Hij heeft immers in de Eerste Wereldoorlog voor Duitsland gevochten en heeft daar zelfs een onderscheiding voor gehad.[6]

Moritz Lanzkron in WO1

De onderscheidingen van Moritz uit WO1

Bea en Ruthi komen terecht in het bijzondere gezin van Maarten en Non Hulst en hun vier kinderen. Het door Maarten zelf gebouwde huis grenst aan het terrein van de Werkplaats, de school van onderwijsvernieuwer Kees Boeke. Achter het huis van het gezin Hulst is een grote groentetuin, waar de kinderen van de Werkplaats onder leiding van Maarten hun eigen groenten verbouwen. Het huis van het gezin Hulst dient ook als een soort pension voor uitwonende leerlingen van de Werkplaats. De zusjes Lanzkron vallen daar niet op en worden geïntroduceerd als kinderen van Maarten en Non.

Ruthi bouwt een levenslange vriendschap op met Rolanda Hulst, de dochter van Maarten en Non. Bea, die vijf jaar ouder is als Ruthi heeft het moeilijker. Ze mist haar oude sociale omgeving en haar ouders. 

Maarten is ook actief in het verzet in Groenekan. Hij is verraden door een van de jongens van het verzet, die na zware marteling zijn naam noemde. Hij wordt opgepakt en komt in kamp Vught terecht. Uiteindelijk wordt hij daar vrij gelaten en keert hij lopend weer terug naar Groenekan.

De zusjes Lanzkron maken de bevrijding mee in het gezin Hulst. Ook de ouders van de zusjes overleven de oorlog. Vader en moeder keren terug naar hun huis aan de Albrecht Thaerlaan 20. Dat is niet ver van Groenkan af en zo kunnen de zusjes weer langzaam wennen aan hun eigen ouders. Ruthi gaat nog een tijdje naar de zwaar gereformeerde school in Groenekan, voor zij definitief terugkeert naar haar ouders. Na de oorlog houden de beide gezinnen intensief contact.

Natuurlijk heeft het gezin Lanzkron het financieel moeilijk vlak na de bevrijding. Zij krijgen steun van het Nederlands Volks Herstel. Hun naam komt voor op de lijst van mensen die financiële steun ontvangen.[7] 


Klasgenoot op de Joodse school Eddy Keizer herinnert zich dat hij bij een joodse jongerenvereniging Ruthi tegenkwam. Zij ontdeken dat ze, zonder dat ze het van elkaar wisten, in Groenekan allebei op de Vijverlaan ondergedoken zaten.

In 1951 emigreert Bea naar Israël. Ruthi gaat samen met Rolanda Hulst naar de montessorischool en samen vertrekken ze later naar Amsterdam om te gaan studeren. In 1960 emigreert Ruthi ook naar Israël, waar ze trouwt en drie kinderen krijgt.

Vader en moeder Lanzkron blijven nog in Utrecht wonen. In 1963 zijn ze slachtoffer van een inbraak. [8]

Ook beide ouders emigreren uiteindelijk naar Israël.