Joodse school Utrecht
.

Eli Louis Moses

Eli is 31 mei 1933 in Utrecht geboren als zoon van Simon Moses en Theodora van der Horst. Eli heeft een acht jaar oudere broer: Jacques. Het gezin woont in de van Musschenbroekstraat 57, toen nog behorend tot de gemeente Maartensdijk.

Vader Simon is actief binnen de joodse gemeenschap van Utrecht. Hij is bestuurslid van Tsofouno, een groep die in het noorden van de stad een nieuwe synagoge willen stichten aan het Willem van Noortplein.[1]

Als Eli zes jaar is gaat hij naar de lagere school in de Kievitstraat. Die kan hij bezoeken tot hij daar in september 1941 niet meer toegelaten wordt omdat hij joods is. Vanaf half oktober gaat hij naar de Joodse school. Op de leerlingenlijst van eind januari 1942 staat hij vermeld:

Doordat vader Simon een 'sperre'[2] heeft omdat hij voor de Utrechtse Joodse Raad werkt is het hele gezin voorlopig vrijgesteld van deportatie.[3] Toch is vader Simon niet gerustgesteld door zijn 'sperre'. Via via komt hij in contact met de Ładoś groep in Zwitserland.[4] Dat is een groep van Poolse diplomaten, die in samenwerking met joodse organisaties valse, Zuid-Amerikaanse paspoorten maakt voor joden in de bezette gebieden. Vader Simon heeft paspoorten uit Paraguay geregeld voor zijn gezin. Hun namen komen voor op de Ładoś lijst.[5]

Het gezin verhuist naar Amsterdam, Tugulaweg 64. Maar in juni 1943 blijken de 'sperres' en de paspoorten geen waarde meer te hebben. Op 20 juni 1943 gaan ze op transport naar Westerbork. Ook daar is vader Simon enorm actief om een uitweg te zoeken. Een dag na aankomst verstuurt hij al een telegram Via het Rode Kruis probeert hij een vergunning te krijgen om naar Palestina te emigreren. Er volgt een bureaucratisch gedoe met bevestiging en papieren die hij op moet sturen[6]



Het is allemaal tevergeefs. Op 15 februari 1944 gaat het gezin op transport naar Bergen-Belsen. Dat zij niet rechtstreeks naar de vernietigingskampen gaan hebben zij te danken aan hun Paraguaanse paspoorten. In Bergen-Belsen verzamelen de Duitsers de joden die mogelijk uitgewisseld kunnen worden met Duitse krijgsgevangenen. Maar dat kamp raakt steeds voller omdat in het oosten de concentratiekampen gesloten worden vanwege de opmars van de Russen. De toestand in het kamp is heel slecht: veel besmettelijke ziektes en bijna geen voedsel. Vader Simon houdt het een jaar vol, maar sterft op 23 maart 1945. Moeder Theodora overlijdt een maand later op 5 april 1945. 

Beide zoons, Eli en Jacques komen terecht in het 'verloren transport', [7] de bizarre treinreis door het nog niet bezette gebied van Duitsland. Die trein stopt bij het plaatsje Tröbitz. Daar maakt Eli nog net de bevrijding door de Russen mee, maar hij sterft vijf dagen later op 28 april 1945. Broer Jacques wordt ernstig verzwakt naar het ziekenhuis in Riesa gebracht, maar ook hij redt het niet en overlijdt daar op 31 mei 1945.