Joodse school Utrecht
.

Aby Izy & Judith Pam

Aby Isy Pam ingeschreven als leerling van de 3e klas van de ULO. Zijn zus Judith is op die leerlingenlijst geplaatst in de 1e klas van de ULO.

Aby en Judith groeien op in Rotterdam. Het gezin woont op de Jonker Fransstraat 87c.

Vader Machiel is goed op de hoogte van wat er in Duitsland voor de oorlog met de Joden gebeurde. Hij heeft voorzorgsmaatregelen genomen. Hij neemt het spaargeld op en koopt een huis in Utrecht, dat hij vervolgens verhuurt.

In een telefoongesprek  wat ik voerde met de 92-jarige Judith, vertelt zij:

‘Tijdens het bombardement van Rotterdam vluchtten we een schuilkelder in. Maar toen die kelder ook gedeeltelijk getroffen werd, lukte het ons ternauwernood om eruit te komen. We waren alles kwijt, ons huis, de opslag van mijn vader, ons geld en ik was al mijn speelgoed kwijt. Diezelfde avond liepen we, zonder spullen, naar Amsterdam. Daar woonde familie. Een paar dagen later gingen we naar Utrecht, waar we kennissen hadden.’

Het gezin vestigt zich op de Balijelaan 34 bis.

Jonker Fransstraat na het bombardement

School Vondellaan

Aby en Judith gaan vlak om de hoek naar de school aan de Vondellaan 32.  Aby naar de ULO-afdeling en Judith naar de lagere school.

In september 1941 moeten Joodse kinderen naar een nog op te richten, aparte Joodse school. Die wordt eind 1941 gevestigd in het gebouw van een school in de wijk Ondiep, op het adres Ondiep 63. Judith vertelt:

‘Ik had het daar vreselijk naar mijn zin. Bij ons thuis deden we niets met de Joodse tradities. Maar door gesprekken met de kinderen van die school raakte ik in de ban van het zionisme.’

Het huis waar vader Machiel in heeft belegd, is verhuurd. Als de anti-Joodse maatregelen dwingender worden, snapt hij dat hij dat huis kwijt kan raken. Hij laat het huis op naam van een kennis zetten: A. Haringsma.

Als het duidelijk wordt dat het gezin Pam moet onderduiken sluit vader Machiel een deal met Haringsma: als Judith bij hem kan onderduiken, dan mag hij de huur van het huis in eigen zak steken. Zo komt Judith op 18 juli 1942 terecht bij de familie Haringsma. Judith vertelt:

Ik had het heel slecht in dat huis aan de Croeselaan. Vooral mevrouw Haringsma was erg streng. Ik herinner me dat ze me op een keer met een tandenborstel de vloer liet schoonmaken.’

De Haringsma’s willen steeds meer geld voor het onderdak van Judith. Vader Machiel stelt voor dat hij dan maar de huur van ‘zijn’ huis moet verhogen. Maar daar willen de Haringsma’s niets van weten.

Na de oorlog zullen zij ontkennen dat het huis ooit van de familie Pam is geweest.

De situatie op de Croeselaan wordt onhoudbaar. Judith:

‘Het Utrechtse verzet heeft ons geholpen. Het was Arie Bergwerff, die ons hielp. Mijn vader kende hem al in 1940. Hij was fietsenmaker. Ook Abraham te Gussinklo, een gepensioneerd hoofd der school was betrokken. Mijn grootouders zaten bij die man ondergedoken.

Zo kwam ik in december 1942 terecht bij oom Piet en tante Mijntje Heuzer. Oom Piet werkte bij het spoor. Het waren lieve mensen; ze behandelden mij alsof ik hun eigen dochter was. Ze hadden het niet breed. Oom Piet verdiende 25 gulden per week en aan het eind van de oorlog kostte een brood 15 gulden. Een tijdlang zat ook mijn moeder bij de Heuzers. Ik weet ook nog dat ik daar, bij een razzia een nacht in de dakgoot heb gelegen. Na de oorlog heb ik altijd contact met hen gehouden.’

Eén van de buren van de Heuzers is een collaborateur, die al verschillende Joodse families aan de Duitsers verraden heeft.

Judith moet weer naar een andere plek. Een tijdje vindt ze onderdak bij Arie Bergwerff, Westravenstraat 69.

Het laatste deel van de oorlog duikt ze onder bij het gepensioneerde schoolhoofd Abraham te Gussinklo, Oudegracht 214 bis a .

Daarover vertelt Judith op de website van Yad Vashem :

‘Binnen een jaar stond het grote huis vol met onderduikers. De oudste dochter, Klazina (Ineke), die 25 was, reed ruim 120 kilometer op een fiets zonder banden naar het oosten van het land op zoek naar voedsel. Ze kwam ziek en uitgeput terug, maar met een koffer vol tarwe en spek, waarvoor ze veel geld had betaald en die de familie deelde met alle vluchtelingen.’

Bij het gezin te Gussinklo maakt Judith de bevrijding mee.

Aby wordt in 1942 als hij 16 is, door Arie Bergwerff gevraagd om ook deel uit te maken van zijn kleine verzetsgroep. Arie Bergwerff wordt in 1944 opgepakt door de Duitsers en komt in de gevangenis terecht. Dankzij de hulp van een bevriende politieman, die ook deel uitmaakte van de verzetsgroep van Arie, wordt Arie vrijgelaten. De Duitsers hebben hem echter zo mishandeld, dat hij daar nooit meer van herstelt.

Aby Pam overlijdt in 2003 in Haarlem.

Van Greta Blitz, de vrouw van Aby Pam verneem ik dat hij na de oorlog in Duitsland gewerkt heeft voor de Britse inlichtingendienst. Hij hielp daar met het opsporen van nazi’s.   

Zowel Arie Bergwerff en zijn vrouw Maria, Abraham te Gussinklo en zijn kinderen als Piet en Meintje Heuzer ontvingen na de oorlog de Yad Vashem onderscheiding ‘Righteous Among the Nations’, mede dankzij de getuigenis van de familie Pam.